Gedichtanalyse

Aan een klein meisje - Annie M.G. Smidt
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zij geen feeën meer, er zijn hormonen,
en altijd is er weer wat anders loos. 
En in dit land zijn avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw.
En achter elke muur zijn an'dre muren
en nooit een eenhoorn of een bietebauw. 
En alle dingen hebben hier twee kanten
en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
en dat doen boze mannen voor hun brood. 
Een bos is hier alleen maar een boel bomen
en de soldaten zijn niet meer van tin.
Dit is het land waar grote mensen wonen ...
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
M.G. Smidt waarschuwt in dit gedicht een klein meisje voor de grote mensen-wereld. Het gedicht gaat over spijt dat de kindertijd bijna voorbij is. Het kleine meisje bereikt weldra de volwassen leeftijd waarop alle fantasie lijkt verdwenen te zijn. Het gedicht heeft een gekruist rijm (abab). 'Het land' stelt de grote mensen-wereld voor. Men vergelijkt deze steeds met de fantasie uit de kindertijd.


Kinderen, zoals het kleine meisje waar M.G. Smidt naar schrijft, leven in een eigen fantasiewereld. Teddyberen zijn hun denkbeeldige vriendjes. Zij bepalen de werkelijkheid. Als een teddybeer spreken kan, dan kan deze spreken, basta!

Dit is zo een eenvoudig en toegankelijk gedicht waar men het dagelijkse leven bekritiseert. De mens heeft nood aan fantasie uit de kindertijd. Als volwassenen ga je werken. Je draagt al dan niet verantwoordelijkheid. Je wordt geacht je keurig te gedragen op het werk. Iedere dag word je overspoeld met vele e-mails die natuurlijk één voor één beantwoord moeten worden. Zijn ze niet allemaal beantwoord, is je baas boos enz. De volwassen mens heeft nood om te kunnen ontsnappen uit de werkelijkheid. Ik geloof dat M.G. Smidt met dit gedicht het kind uit ieder volwassenen wilt bovenhalen door de werkelijkheid naar jouw handen te zetten. Persoonlijk vind ik dit een geweldig gedicht.

Ik schrijf je neer - Hugo Claus
Mijn vrouw, mijn heidens altaar,
Dat ik met vingers van licht bespeel en streel,
Mijn jonge bos dat ik doorwinter,
Mijn zenuwziek, onkuis en teder teken,
Ik schrijf je adem en je lichaam neer
Op gelijnd muziekpapier. 
En tegen je oor beloof ik je splinternieuwe horoscopen
En maak je weer voor wereldreizen klaar
En voor een oponthoud in een of ander Oostenrijk. 
Maar bij goden en bij sterrenbeelden
Wordt het eeuwige geluk ook dodelijk vermoeid,
En ik heb geen huis, ik heb geen bed,
Ik heb niet eens verjaardagsbloemen voor je over. 
Ik schrijf je neer op papier
Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.
De titel van het gedicht werpt al meteen een licht op het thema van het gedicht. 'Ik' is de dichter, Hugo Claus, die dit gedicht schreef. De eerste vers verklapt ons dat 'je' zijn vrouw is. Claus schrijft dus zijn vrouw neer in een liefdesgedicht.

Het gedicht bestaat uit 15 verzen onderverdeeld in 4 strofe's. In de eerste strofe beschrijft Claus zijn vrouw als zijn heidens altaar die hij met vingers van licht bespeelt en streelt, een jong bos, een teken... Hij schrijft haar neer op (muziek)papier.

Claus maakt in de tweede strofe allerlei beloften zoals haar toekomst te voorspellen (splinternieuwe horoscopen) en wereldreizen, een verblijf in Oostenrijk.

Of hij zich aan deze beloftes houdt wordt duidelijk in de derde strofe. Beginnend met het woordje 'maar' vindt er een omkering (volta) plaats in het gedicht. Hier verwijst hij met woorden als 'goden' en 'sterrenbeelden' terug naar 'altaar' en 'horoscopen'. Concreet, in de werkelijkheid, heeft hij haar helaas niets te bieden.

Waarom hij zijn beloftes niet kan nakomen komt aan bod in de vierde strofe. De voorlaatste zin van het gedicht, eveneens de titel van het gedicht, gaat over de dichter, Hugo Claus (ik). Hij leeft in een wereld van papier waar hij zijn vrouw beloftes maakt, die hij in de werkelijkheid niet kan nakomen. De slotzin gaat over haar (je). Zij bloeit tijdens de zomer in de werkelijkheid.

Kort samengevat krijgt de dichter haar niet op papier gevat omdat de afstand tussen zijn papieren wereld en haar echte wereld groot is. Zou hij haar op papier neerschrijven, maakt hij haar minder goed dan in de werkelijkheid.

In het gedicht komen verschillende soorten rijm voor, doch is er geen rijmschema terug te vinden. Voorbeelden van rijmwoorden zijn:
eindrijm: vermoeid (vers 11) - bloeit (vers 15)
binnenrijm en volrijm: bespeel (vers 2) - streel (vers 2)
alliteratie: teder (vers 4) - teken (vers 4)
assonantie: de dichter speelt met de beklemtoonde 'o' in de tweede strofe

Beeldspraak is ook terug te vinden in het gedicht:
metafoor: altaar (vers 1)
synesthesie: vingers van licht (vers 2)

Evenals er verschillende stijlfiguren aan bod komen:
prolepsis: mijn vrouw, mijn heidens altaar (vers 1)
herhaling: mijn (strofe 1)
herhaling: en (strofe 2)
parallellisme: ik heb (vers 12-13)
tegenstelling: terwijl (vers 15)
enjambement: ...sterrenbeelden wordt... (vers 10-11)


Dit is niet onze wereldbol, want onze werkelijke wereld valt niet op papier te zetten. Onze ronde, blauw-groene aardbol is niet hetzelfde als deze kleurloze, veelvlakkige, papieren wereldbol, waar Hugo Claus zich bevindt.

Dit gedicht spreekt mij aan omdat geen één woord toevallig gekozen is. Hugo Claus heeft woord per woord nagedacht over wat hij op papier ging neerpennen. Eenmaal je het gedicht begrijpt, begrijp je ook de diepere betekenis van het gedicht. Het is een liefdesgedicht van de dichter zelf die wel de wil, maar niet het vermogen heeft zijn beloftes voor z'n geliefde na te komen.